Markelo in Suriname. Een onderzoek naar naamgeving van voormalig slaafgemaakten.

Gepubliceerd op 12 juli 2024 om 20:13

Rachnilda, Ilian en Vastie Markelo op bezoek in Markelo Overijssel (foto: privé-archief Vastie Markelo).

In juni 2023 bezochten de zussen Rachnilda, Ilian en Vastie Markelo het dorp Markelo in Overijssel. De zussen zijn geboren in Suriname en wonen sinds de jaren 1980 in Nederland. Ik sprak met Vastie over hun familienaam. De precieze herkomst van hun achternaam Markelo is onbekend, maar zeker is dat deze verband houdt met de slavernij. De voorouders van Rachnilda, Ilian en Vastie werden gevangen genomen en tot slaaf gemaakt in Afrika. Waarschijnlijk zijn ze vanaf fort Elmina in Ghana via de trans-Atlantische handel in slaafgemaakten uiteindelijk op een plantage in Suriname terecht gekomen. Beroofd van hun leven, beroofd van hun identiteit en naam.

Hoe werkte het proces van naamgeving in Suriname eigenlijk? Wanneer, waar en hoe kreeg de familie de naam Markelo? Is de naam Markelo nog te relateren aan het dorp Markelo? Deze vragen probeer ik te beantwoorden in dit blog.

Alleen een voornaam

Mensen die op de plantages in Suriname in slavernij leefden staan, met slechts een of soms twee voornamen, als eigendom geregistreerd in de slavenregisters die vanaf 1826 werden bijgehouden. Van de periode daarvoor bestaan slechts de inventarislijsten van de plantages. De tot slaaf gemaakte mensen werden gerekend tot de inboedel van een plantage- of particuliere eigenaar.

Gedurende het transport over zee hadden zij voor de handelaren in het geheel geen naam; alleen een nummer om als ‘goederen per stuk’ verhandeld te kunnen worden. De voornaam werd toegewezen door de ‘slavenhouder’/plantage-eigenaar. Sommige slaafgemaakten droegen nog een tweede voornaam van Afrikaanse oorsprong. Aangenomen wordt dat die door de moeder bij de geboorte werd gegeven. Bij volkeren in Ghana en andere West-Afrikaanse landen was het een gebruik de naam van de geboortedag te geven. Deze manier van naamgeving zie je met enige regelmaat terugkomen in de registers.

Toekenning achternaam bij manumissie

Voor de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 konden slaafgemaakten vrijgelaten worden, dat werd ‘manumissie’ genoemd. Manumissie kon op drie manieren verleend worden:

  • door de levende eigenaar, als daad van goede wil;
  • door een overeenkomst van de vrijlater (vaak kocht deze de slaafgemaakte met als doel hem/haar vrij te laten) met een eigenaar;
  • door een bepaling in het testament van een overleden eigenaar.

Bij de manumissie moest een borgsom van 300 tot 500 gulden betaald worden, de voormalig slaafgemaakte was verplicht een beroep te registreren en ze moesten opgenomen zijn in een kerkgenootschap (vaak de Evangelische Broedergemeente). ‘Heidenen’ mochten dus niet worden gemanumiteerd.

De achternaam werd toegekend door de gouverneur, soms op voorstel van de voormalige eigenaar of vrijlater. In de koloniale Surinaamsche Courant werden alle manumissies aangekondigd.

Compensatiegelden en toekenning achternamen bij de afschaffing van de slavernij

Op 1 juli 1863 was de afschaffing van de slavernij, ‘Emancipatie’ genoemd. Bij wet was vastgelegd dat alle ‘slavenhouders’ compensatiegelden zouden ontvangen vanwege ‘verlies van kapitaal’. Per gezonde slaafgemaakte was dit driehonderd gulden. Indien een slaafgemaakte iets mankeerde werd het bedrag naar beneden bijgesteld, soms tot nul. De voormalig slaafgemaakten ontvingen niets, sterker nog; zij moesten nog tien jaar doorwerken op de plantage tegen een beschamend laag loon. Daarom wordt 1 juli 1873 door sommigen als de echte datum van afschaffing beschouwd.

Borderel

Per plantage en particuliere eigenaar werd een zogenaamd ‘borderel’ opgesteld. Hierin werd nauwkeurig vastgelegd hoeveel slaafgemaakten de eigenaar bezat. De voornamen werden genoteerd met daarbij een aantekening hoe de gezondheidstoestand van de desbetreffende persoon was. Artsen bezochten alle plantages om dit vast te leggen. Aan de hand van het borderel werd de hoogte van de compensatiegelden vastgesteld.

Toewijzing achternaam

Bij de afschaffing kregen alle voormalig slaafgemaakten een achternaam. Deze werd toegewezen door een ambtenaar van het koloniale bestuur of door de voormalig eigenaar, er was geen sprake van vrije keuze. Het gevolg hiervan is dat westerse namen werden toegewezen aan mensen die van oorsprong uit West-Afrika kwamen.

Deze achternamen zijn vaak willekeurig gekozen. Regel was wel dat een naam niet al eerder aan iemand gegeven mocht zijn, tenzij het familie was. De achternamen hebben typische kenmerken. Vaak zijn het plantagenamen, namen van Nederlandse steden en dorpen, omkeringen (bijv. Amsterdam à Madretsma), namen van voormalige eigenaren met ‘van’ ervoor, voornamen van voormoeders of flora- en faunanamen (bijv. Meydoorn, Dolfijn). Soms ook ronduit rare of denigrerende namen (bijv. Pummel, Sukkel, Nietgelooven).

Acoeba/Mijntje in het slavenregister van Louisa Mean

Acoeba/Mijntje wordt Wilhelmina Betsy Markelo

De eerste vrouw die de achternaam Markelo krijgt is de in 1807 geboren Acoeba/Mijntje. In 1838 wordt zij in het slavenregister ingeschreven als eigendom van Louisa Mean, een vrije vrouw van kleur in Paramaribo. Zij had zestien tot slaaf gemaakte mensen in bezit. Acoeba/Mijntje gaat bij haar aan het werk als kokkin.

Op welke plantage Acoeba/Mijntje werd geboren is onbekend, ook is haar moeder onbekend. Vaders werden überhaupt niet geregistreerd. De naam Acoeba betekent woensdag, zij is dus op een woensdag in 1807 geboren. Mijntje was haar tweede naam. Het is onbekend of Louisa Mean haar deze naam heeft gegeven of dat het de voormalige eigenaar van de plantage was.

Opnieuw verkocht en manumissie

Op 27 juni 1861 wordt Acoeba/Mijntje, samen met andere slaafgemaakten van Louisa Mean, verkocht aan M.Pringle. Na vier maanden, op 24 oktober 1861, verkrijgt zij manumissie op verzoek van F.G. Roveen. Bij haar vrijlating krijgt ze de naam Wilhelmina Betsy Markelo, zij is dan 54 jaar. 

F.G. Roveen is Frederik Gottlieb Roveen, zijn ‘slavennaam’ was January. Hij verkreeg manumissie op 10 januari 1844. Het kwam vaker voor dat al eerder gemanumitteerden hun familie of geliefden vrijkochten. Het zou kunnen dat Acoeba/Mijntje ofwel Wilhelmina Betsy de geliefde was van Frederik Gottlieb, maar wellicht is dat een te romantische gedachte.

Aankondiging manumissi Acoeba/Mijntje in de Surinaamsche Courant. Acoeba/Mijntje is nummer 160 in de lijst en krijgt de naam Wilhelmina Betsy Markelo. (Afbeeldingen vergroten door erop te klikken).

Anthoinetta wordt Antoinette Markelo

Een mogelijke dochter van Acoeba/Mijntje is Anthoinetta van plantage Nieuw Meerzorg, zij is geboren in 1828. Anthoinetta was veldmeid op de plantage aan de Matapiccakreek en had drie zonen. Veldmeid was de zwaarste ‘functie’ op een plantage. Nieuw Meerzorg was in de tijd van Anthoinetta een koffieplantage.

Ondanks dat haar moeder als onbekend staat geregistreerd is er reden om aan te nemen dat Acoeba/Mijntje wel haar moeder is. Bij de vrijmaking op 1 juli 1863 krijgt Anthoinetta namelijk ook de achternaam Markelo, haar voornaam wordt Antoinette. De regel was dat eenzelfde achternaam alleen gegeven werd aan familieleden, wat het aannemelijk maakt dat Acoeba/Mijntje en Anthoinetta moeder en dochter zijn.

De zonen van Anthoinetta heten Rudolf (geb. 6-1-1854), Banks (geb. 6-8-1856) en Philander (geb. 1-8-1862) en krijgen dus ook de achternaam Markelo. Eerder had zij ook twee dochters die beiden vroegtijdig overleden, Olijmphia en Soekje.

Uit het overlijdensregister van Suriname blijkt dat Antoinette inderdaad als veldmeid moest blijven werken op plantage Nieuw Meerzorg. In dit register staan na 1863 namelijk nog drie kinderen van haar geregistreerd. Alle drie overleden ze al heel jong op Nieuw Meerzorg. Het zegt alles over de erbarmelijke omstandigheden op de plantage; ook na de afschaffing van slavernij. Deze kinderen heetten:

  • Henrij Markelo, hij werd 5 maanden en overleed op 9 augustus 1865,
  • Lijza Markelo, zij werd 2 jaar en 2 maanden en overleed op 10 oktober 1868,
  • Minon Markelo, zij werd ruim 2 jaar en overleed op 27 juli 1871.

Wanneer Antoinette is overleden is (nog) niet terug te vinden in het digitale overlijdensregister van Suriname.

Haar zoon Rudolf is getrouwd geweest met Nannij Maasland, zij overleed op 25 december 1910 in Paramaribo. Wanneer Rudolf is overleden is niet terug te vinden in het register. Zoon Banks is op 10 oktober 1912 op 58-jarige leeftijd overleden in het militair hospitaal te Paramaribo. Van haar zoon Philander is tot nu niets terug te vinden in de archieven.

Compensatiegelden plantage Nieuw Meerzorg

Uit het borderel blijkt dat Nieuw Meerzorg op 1 juli 1863 277 slaafgemaakten in bezit had. Dit kwam neer op een compensatiebedrag van 83.100 gulden, dat is nu zo’n 960.000 Euro. Dit bedrag werd onder een groot aantal erfgenamen, veelal in Litouwen, verdeeld. 

De oorspronkelijke eigenaar Gerrit Jacobs werd geboren als Naphtaly Bar Isac Acohen in 1674 in Litouwen. Deze joodse man vertrok naar Nederland en nam daar de naam Gerrit Jacobs aan. In 1703 ging hij naar Suriname, een veilige wijkplaats voor joodse mensen, waar hij in 1754 overleed. In zijn testament had hij laten vastleggen dat de plantage niet verkocht mocht worden. De plantage werd sinds die tijd beheerd door administrateurs aangesteld door het koloniaal bestuur van Suriname. Gerrit Jacobs had ook laten vastleggen dat zijn minder bedeelde erfgenamen een groter aandeel moesten erven dan de beter bedeelden.

Tot in de jaren 1920 werden er nog uitkeringen gedaan aan nazaten uit opbrengsten van de plantage, soms maar 1/13.720e deel. In 1942 werd de plantage toch verkocht, aan een nazaat van de ‘Boeroes’; armlastige Drentse en Overijsselse boeren die in 1845 naar Suriname werden ‘verplaatst’.

Borderel Nieuw Meerzorg met Anthoinetta. (Vergroot de afbeelding door erop te klikken)

Borderel Nieuw Meerzorg met vermelding compensatiebedrag.

Relatie met het dorp Markelo?

Een rechtstreekse connectie met het dorp Markelo en plantage Nieuw Meerzorg is niet gevonden in de archieven. Opvallend is wel dat een heel aantal toegewezen achternamen op Nieuw Meerzorg plaatsnamen in Overijssel en Gelderland zijn. Pieter Bol, specialist in onderzoek naar Surinaamse achternamen, heeft voor ieder district achterhaald wie de verantwoordelijke districtscommissarissen waren voor de gegeven achternamen. Voor Matapicca waren dat A.H.F.J. Kennedy en S. Jessurun. Van deze beide heren is geen connectie met Markelo te vinden. Ook van de vier administrateurs van plantage Nieuw Meerzorg is geen relatie aan te tonen met Markelo.

Gouverneur J.E. Wesenhagen gaf in 1861 toestemming voor de manumissie van Acoeba/Mijntje. Zijn familie kwam oorspronkelijk uit Harderwijk, mogelijkerwijs kende hij de topografie van Overijssel en besloot hij vervolgens de naam Markelo toe te wijzen aan Acoeba/Mijntje. Maar een plausibeler verklaring is misschien, zoals Pieter Bol veronderstelt, dat de heren een opengeslagen atlas op hun bureau hadden liggen en daar hun inspiratie uit haalden. Een naam als Markelo toont ons dan misschien alleen maar de willekeur en de onverschilligheid waarmee de namen werden opgelegd.

Tot slot

Het pijnlijke van deze zoektocht naar de voorouders van de familie Markelo is dat het ophoudt bij Acoeba/Mijntje ofwel Wilhelmina Betsy. De stamboom van alle Afro-Surinaamse mensen is slechts terug te volgen tot op de plantages in Suriname en soms is zelfs dat niet te vinden. De geschiedenis en namen van de eigen Afrikaanse familie blijven in nevelen gehuld.

De ‘slavenhouders’ hebben op meerdere momenten de naam en identiteit van mensen afgenomen en opgedrongen. Bij het tot slaaf maken werden zij een nummer, bij verkoop kregen zij een nieuwe naam opgedrongen en tot slot, bij de afschaffing van slavernij, werd weer een naam opgelegd. Een westerse naam, zonder connectie met de Afrikaanse cultuur. In het geval van de zussen Rachnilda, Ilian, Vastie en hun familie werd het Markelo, een dorpje in Overijssel.

Ik dank de familie Markelo voor het in mij gestelde vertrouwen en hun toestemming dit artikel te plaatsen. 


Een versie van dit artikel is ook te vinden op de website 'Overijssel Overzee' (https://www.overijsseloverzee.nl/verhalen/markelo-in-suriname-een-onderzoek-naar-naamgeving-van-voormalig-slaafgemaakten/).


Bronnen

Alex van Stipriaan, ‘Slavernij en de strijd om Afro-Surinaamse identiteit’, Tijdschrift voor Geschiedenis (117) 2004, p. 522-542

 

Alex van Stipriaan, What's in a name? Slavernij en naamgeving in Suriname tijdens de 18e en 19e eeuw

https://www.dbnl.org/tekst/_oso001199001_01/_oso001199001_01_0004.php

 

Marian van der Klein, Familienamen en het slavernijverleden

https://repository.wodc.nl/bitstream/handle/20.500.12832/3276/JV202302-artikel4.pdf?sequence=6&isAllowed=y

 

Verwey Jonker instituut, Verkenning basis voor naamswijziging in verband met het Nederlands slavernijverleden

https://repository.wodc.nl/bitstream/handle/20.500.12832/3227/3309-verkenning-basis-voor-naamswijziging-in-verband-met-het-nederlands-slavernijverleden-volledige-tekst.pdf?sequence=1&isAllowed=y

 

https://boeroes.nl/geschiedenis/nieuw-meerzorg/

 

https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/zoekhulpen/suriname-vrijgelaten-slaven-manumissies-1832-1863#collapse-8648

 

https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/index/nt00340/707736eb-eb80-4287-8633-534c3eaa84ad?searchTerm=roveen

 

https://nationaalarchief.sr/onderzoeken/alle-genealogie/genealogie-burgerlijke-stand/persons?ss=%7B%22q%22:%22markelo%22%7D

 

https://nationaalarchief.sr/onderzoeken/alle-genealogie/genealogie-burgerlijke-stand/persons?ss=%7B%22q%22:%22frederik%20gottlieb%20roveen%22%7D

 

https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/zoekhulpen/suriname-vrijgelaten-slaven-manumissies-1832-1863#collapse-8648

 

https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/index/nt00461?activeTab=nt&searchTerm=nieuw%20meerzorg&sortering=prs_naam&volgorde=asc

 

https://www.surinameplantages.com/archief/n/nieuwmeerzorg

 

Pieter Bol, zoommeeting 18 mei 2024.


Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.